dinsdag 8 april 2014

Tussen Zenith en Nadir

Na de brede rivier met haar verdronken uiterwaarden te zijn overgestoken veranderde het landschap dat aan mij voorbij trok langzaam in een vroeg twintigste eeuwse stedelijke bebouwing, industriegebied welbeschouwd met hier en daar roodstenen gebouwen, fabriekshallen en met graffiti bekladde ketelhuizen waarvan de hoge schoorstenen schril tegen de reeds in schemering gevallen hemel afstaken. Regen sloeg tegen de beslagen ramen van de wagon welke naar mate de trein dieper de geürbaniseerde wereld binnen denderde, in snelheid afnam totdat deze uiteindelijk op het perron van het spooremplacement tot stilstand kwam. Enigszins onwennig liep ik even later vanaf het perron naar de fraaie openslaande houten deuren die mij de toegang verschaften tot de stationshal, waarvan de hoge zoldering was uitgevoerd met prachtige ornamenten uit een vervlogen architectonisch verleden. Met de mensenmassa mee verplaatste ik mij naar de taxistandplaats aan de andere kant van het in fraaie renaissance- en gotische stijlelementen uitgevoerde stationsgebouw. De wieltjes van de hardschalen koffer die ik achter mij aansleepte ratelden over de voegen van het tegeltableau waarmee de vloer van de ruimbemeten stationshal was geplaveid. Ter hoogte van de rij loketten en in de onmiddellijke omgeving van het speciaal door de spoorwegmaatschappij aldaar geplaatste ontmoetingspunt, waren kinderen krijgertje aan het spelen, waarbij de echo van hun enthousiast gegil ongehinderd golvend de ruimte vulde.

Ik Ferdinand van Diepenhorst, inmiddels een lustrum weduwnaar met een over de jaren opgebouwde ervaring en een aldus verkregen onberispelijke staat van dienst in het onderwijs was na een periode van ad deliberandum, vastbesloten om in te gaan op het bijzondere aanbod - ontvangen van een goede vriend - om schooldirecteur te worden in deze idyllische provinciestad, waarvan de bewoners, zo had hij mij vooraf toevertrouwd, erg gesteld zijn op hun eigen rust en privéleven. Dat laatste kwam mij bijzonder goed uit, want de achter mij liggende jaren waren hectisch van aard geweest. Ik had moeten wennen aan mijn status van alleenstaande, hetgeen met vallen en opstaan gepaard was gegaan. In de sociëteit had ik mij al te vaak een offer aan Dionysus gebracht en na een moeizame weg terug naar een door een ieder geaccepteerde staat van algehele nuchterheid had ik mij voorgenomen mijn leven voorgoed een andere wending te geven. Met het adres van het voor mij geboekte hotel in mijn hand, sleepte ik mijn koffer al ontwijkend voort door de menigte, die zo leek het, allen net op die plek moesten zijn, welke exact mijn gang naar de uitgang belemmerde. Hoewel vriendelijk van toon en zich verontschuldigend voor de opeen volgende obstructies richting de voorzijde van het enorme gebouw, kwam het mij voor dat de toon van het geroezemoes van de door elkaar heen bewegende mannen en vrouwen in volume leek toe te nemen tot een oorverdovend gemurmel. Toen echter de hardhouten deuren aan de voorzijde van het stationsgebouw achter mij dicht vielen, stokte de aanzwellende kakofonie eensklaps en viel een overweldigende stilte over mij heen. In de verte hoorde ik vaag de geluiden van de stad. De grote hoge bomen, dichtbij elkaar geplant in het plantsoen, aan de voorzijde van het stationsgebouw waren inmiddels voor het overgrote gedeelte hun loof kwijt geraakt. In haar hoge toppen zag ik door de stromende regen heen, de verlaten kraaiennesten stevig meewiegen op het ritme van de harde wind. Onwillekeurig trok ik de kraag van mijn trenchcoat iets meer omhoog waardoor mijn nek en oren beschut raakten tegen het gure klimaat dat deze stad mij op dit ogenblik te bieden had. Vreemd, toen ik eerder deze dag met de trein de reis naar hier vanuit de hoofdstad had aangevangen was er sprake geweest van een bleek zonnetje, welke door het volledig ontbreken van ook maar een zuchtje wind, bijzonder aangenaam had aangevoeld. De trenchcoat die ik ter bescherming nu zo hard nodig had, had ik bij mijn vertrek dan ook losjes over de arm geslagen met mij meegedragen.

De taxi stond gelukkig al gereed op het met kasseien geplaveide parkeervak dat speciaal met dat doel voor het stationsgebouw was aangelegd. De al wat oudere chauffeur nam mijn koffer ongevraagd ter hand en tilde deze met een zwaai in de gapende ruimte onder het kofferdeksel van de klassiek gevormde bolide, waarna hij mij het portier opende zodat ik op de royale lederen achterbank plaats kon nemen. Terwijl ik de chauffeur aanschouwde kon ik niet anders dan concluderen dat er nog een wereld van verschil bestond tussen hoe zijn collega's in de hoofdstad het vak uitoefenen en hoe dat kennelijk hier in de provincie wordt gedaan. De man ging gekleed in een enigszins gedateerd donkergrijs dienstuniform met pet waarvan de klep glinsterend weerkaatste in het weinige licht dat de binnenkant van de carrosserie toeliet. Het beeld was er één dat in de hoofdstad al decennia tot het verleden behoorde. De man deed mij vaag denken aan de uitvaartleider die tijdens de dienst van Reina had gezorgd dat alles stipt volgens het programma was verlopen maar vrijwel meteen corrigeerde ik mijn gedachten weer omdat ik niet lang geleden had vernomen dat deze vriendelijke en behulpzame man, een half jaar na de te aardebestelling van Reina zelf aan het hemelen was geslagen. Terwijl ik het adres van mijn bestemming aan de chauffeur overhandigde dwaalden mijn gedachten onwillekeurig af naar Reina. Zou zij, als ze nog had geleefd en die vreselijke ziekte haar niet zo te pakken had genomen, met mij meegegaan zijn naar deze rustige provinciestad? Zou ze met mij gelukkig zijn geworden op deze plek waar het lijkt dat de progressie der mensheid geen connectie tot stand heeft kunnen brengen met het zacht maar onverbiddelijk pulseren van het kosmisch continuüm dat bepaald wordt door het natuurlijk evenwicht tussen ruimte en tijd? In feite doen de antwoorden er ook niet meer toe. Het heeft geen belang om te weten of Reina mij zou hebben gevolgd in het streven mijn carrière als schoolmeester te beëindigen met een laatste bevordering tot directeur van een openbare school in een stad ver buiten de ons zo vertrouwde omgeving van de hoofdstad.

Ik had Reina Verhulst leren kennen in de periode dat ik als beginnend schoolmeester verbonden was aan mijn eerste school. Na afronding van de kweekschool had ik in een opwelling gereageerd op een advertentie in een landelijk dagblad waarin een betrekking als beginnend onderwijzer werd aangeboden in een achterstandswijk in de hoofdstad. Wonder boven wonder kreeg ik de baan toegewezen en zo kwam ik in A terecht. Reina was de oudste dochter van mijn hospita waarbij ik terecht kwam en hoewel vrijer in doen en laten dan de meisjes die ik gewend was vanuit mijn geboortestad trof mij, hoe paradoxaal ook, de ongeveinsde gereserveerdheid die zij in mijn richting ten toon leek te spreiden. Haar Junonisch voorkomen ontdooide na enkele weken beetje bij beetje en daarna raakten we steeds meer in gesprek met elkaar, waarbij niet zelden gelachen werd om de geestige kwinkslagen of komische invallen waarmee we elkaar op kinderlijke wijze plachten te vermaken. Geleidelijk ontstond er meer en meer wederzijds respect en genegenheid en voelden we vanuit het niets een erotisch geladen spanning tussen ons ontstaan. Het resulteerde er uiteindelijk in dat we toegroeiden naar een staat van bereidwilligheid waarin we elkaar in een onbewaakt moment aan elkaar overgaven. Een jaar daarna hebben we onze definitieve verloving aangekondigd en een jaar later zijn we uiteindelijk met elkaar in het huwelijk getreden. Ondanks dat we het geluk van het krijgen van kinderen niet hebben mogen meemaken is ons huwelijk altijd goed geweest. Wellicht heeft juist dat feit onze onderlinge band alleen maar verstevigd waardoor we tot het laatst aan toe verknocht waren aan elkaar. Haar ziekte kwam sluipend ons geluk te niet doen. In het begin was er die alles omvattende vermoeidheid bij haar. Een kennelijk onvermijdbare lusteloosheid nam beetje bij beetje steeds meer bezit van Reina en daarna volgden de onverklaarbare pijntjes, welke eveneens naar verloop van tijd uitgroeiden tot echte pijn en andersoortige klachten zoals diarree en onrustbarend gewichtsverlies. Inmiddels waren we allang bij onze dokter langs geweest en volgde uiteindelijk een verwijzing naar het ziekenhuis. Uiteindelijk werd de diagnose gesteld die overeen kwam met waar we beiden steeds bang voor waren geweest. Onder voortdurende pijnbestrijding heeft ze nog een aantal maanden geleefd en toen was de koek echt op. Nadat we Reina ter grave hadden gedragen probeerde ik de draad weer op te pakken maar dat viel warempel niet mee. Na een tijd met mijzelf te hebben geworsteld heb ik de stap genomen om weer een zinvolle invulling te geven aan mijn leven. Met de aanvaarding van het ambt van schooldirecteur werd daartoe nu door mij een eerste stap gezet.
Nog met mijn gedachten verzonken in het verleden hoorde ik de chauffeur zeggen dat we waren aangekomen in de Johannes de Dooperstraat, de straat waarin het hotel gevestigd is alwaar ik de eerste dagen van mijn verblijf in deze stad zou gaan doorbrengen.

Na ingecheckt te hebben werd mijn koffer naar de kamer gebracht door een onberispelijk in het pak gestoken receptiemedewerker. Het viel mij op dat de kleur van zijn gelaat en handen ronduit bleek waren te noemen, hetgeen mogelijk te verklaren viel uit het hebben van te weinig slaap door al te lange werkdagen die als vanzelfsprekend aan het verrichten van het hotelvak lijken te kleven. Ik sloeg dan verder ook maar geen acht meer op mijn zojuist gedane observatie. De beide trappen van de steile wenteltrap vormden voor de man, ondanks mijn zware rolkoffer totaal geen probleem. Ikzelf daarentegen sleepte mij langs de onlangs nog geverniste trapleuning omhoog, waarbij ik op het tussenplateau even halt hield om mijn onregelmatig geworden hartslag weer wat rust te gunnen. De kamer was eenvoudig maar doelmatig ingericht, voorzien van eiken houten lambrisering en daardoor enigszins gedateerd aandoend maar desondanks van alle noodzakelijkheden en gemakken voorzien, waaronder een breed tweepersoons bed met aan weerszijden een nachtkastje met schuiflade met daarop een schemerlampje met perkamenten kap. Ook de bijbel ontbrak niet. Tegenover het voeteneinde van het bed bevond zich aan de lange wand een secretaire met daaronder een beige-zwart gestoffeerde stoel weggeschoven. Een smalle doch efficiënt ingerichte kledingkast van eikenhout met op de deur een passpiegel maakte het geheel compleet. Een TV-toestel moest ik op de kamer zelf ontberen maar dat werd, zo werd mij door de bleke receptiemedewerker verteld, gecompenseerd door de in de serre beneden voor algemeen gebruik ingerichte huiskamer alwaar een groot televisieapparaat deel uitmaakt van het interieur.

De volgende ochtend om 11 uur had ik mijn kennismakingsgesprek met de voorzitter en de overige leden van het schoolbestuur gepland staan, zodat ik nog even de tijd aan mij zelf had om nog iets van een warme maaltijd te nuttigen en de directe omgeving van mijn hotel te verkennen. Ik hoefde er immers niet al te vroeg uit, de volgende ochtend. Na mijn koffer te hebben uitgepakt trok ik mijn trenchcoat weer aan en begaf mij aldus naar buiten, onderweg de gerant bij de receptie gedag zeggend, welke gebaar hij beantwoorde met een korte knik. Het was nog steeds fris buiten maar de ellendige regen van zo pas was gelukkig gestopt. Ik liep een paar straten, stak enkele kruispunten en pleinen over, passeerde een enkel plantsoen en stopte op een brede allee even bij een plattegrond om mij te oriënteren op de resterende route. Bij het bestuderen van het stratenplan herkende ik de kerk waar ik zojuist langsgekomen was als een zwarte ster op de kaart. Ook het hotel stond erop want iets links van het midden in de Johannes de Dooperstraat stond op de plattegrond een klein bedje getekend, waarvan de legenda aangaf dat het hier om een slaapgelegenheid ging. Plots viel het mij op dat het crux immissa ontbrak in de legenda van de plattegrond. Waar zou hier het kerkhof zijn, vroeg ik mij vervolgens af en speurde de kaart kwadrant voor kwadrant af naar iets dat kon duiden op de aanwezigheid van een dodenakker. Mijn zoektocht bleef echter zonder resultaat. Ik besloot om er geen halszaak van te maken en mijn wandeltocht voort te zetten. Tenslotte wilde ik nog iets uit de warme keuken gebruiken, een verlangen dat zich meer en meer aan mij ging opdringen.

Het was niet overmatig druk in de eetgelegenheid, een paar tafeltjes langs de hoge vensterramen waren bezet. Een zacht geroezemoes weerklonk door het vertrek, achtergrondmuziek ontbrak in haar geheel. De gerechten op de kaart waren eenvoudig, zonder al teveel opsmuk. Waar vind je heden ten dage nog gekookte aardappelen op het menu? In de hoofdstad was dit volstrekt ondenkbaar en werden de groenten begeleidt door gebakken aardappelschijfjes of door die vervelende en veel te vette frieten uit Vlaanderen. Moderne fratsen zoals u wilt, maar hier leek het of de tijd stil had gestaan. Gekookte aardappelen, wortelen erbij en gecompleteerd met een gebakken visje. Ik liet het mij goed smaken. De serveerster, een nog jonge meid met een albasten huid, gekleed in een zwarte jurk met wit schort, bracht mij na het nagerecht genuttigd te hebben de onverkwikkelijke rekening. Verbazing alom toen ik bemerkte dat de bon, welke vergezeld ging met twee ouderwetse pepermuntjes op een wit schoteltje, onbeschreven was gebleven. Geen bedrag, nee niets van dat alles. Op mijn vraag waarom er niets aan mij werd doorberekend antwoordde ze: Maar u bent in dit oord toch nog maar net gearriveerd? Op mijn bevestiging zei ze olijk, "in dat geval is de eerste maaltijd altijd van het huis" en voegde ze er nog aan toe; "echt, zo doen we dat hier al sinds jaar en dag". Mij enigszins verbouwereerd achterlatend, liep ze op kokette wijze terug naar het buffet.

De nacht heb ik overwegend onrustig doorgebracht. Ik liet mij de eerste indrukken van de voorbije dag nog eens aan mijn geestesoog passeren en dacht na over wat mij de volgende dag stond te wachten bij mijn bezoek aan het schoolbestuur. Uiteindelijk werd ik toch nog later wakker dan ik mij aanvankelijk had voorgenomen. De gerant begroete mij op vriendelijke wijze toen ik de eetzaal betrad. De broodjes liet ik mij lekker smaken en ook het kopje thee, waarschijnlijk gezet van losse theeblaadjes kon mij werkelijk zeer bekoren. Een kwartier later verliet ik het hotel onderweg naar het adres dat mij was opgegeven als ontmoetingsplaats met het voltallige schoolbestuur. Ik kwam er ruim voor de afgesproken tijd van elf uur aan.

De voorzitter begroete mij allerhartelijkst net als de twee andere bestuurders die in de kleine vergaderruimte aanwezig waren. We zijn nog niet helemaal compleet, zo liet de voorzitter mij weten, we moeten nog heel even geduld hebben, onze secretaresse zal ieder moment ook hier kunnen zijn. In afwachting van haar spraken we op informele wijze wat over het regenachtige weer dat hier kennelijk altijd wat onstuimiger lijkt te zijn en nog wat over andere onbenulligheden. Ik zat met mijn rug naar de deur die toegang gaf tot het vertrek. De secretaresse kwam binnen en werd door de overige aanwezigen begroet. Onwillekeurig draaide ik mij om naar de deur. Het bloed trok mij gelijk uit mijn gelaat en stotterend bracht ik uit....Reina... Jij...hier? Dat kan toch helemaal niet... Je hoort toch dood te zijn. Ik dreigde mijzelf te verliezen in spontane krankzinnigheid.
Dag Ferdinand, zei ze kalm. Ik begrijp je verbazing. Ik kon je maar niet missen, onze liefde was vanaf het begin toch voorbestemd als een liefde voor de eeuwigheid. Als het ware van Zenith tot aan Nadir en daarom heb ik je uiteindelijk naar hier laten overkomen. Die baan hier als schooldirecteur, die is je namelijk op het lijf geschreven.

Geen opmerkingen: