zondag 18 juli 2010

Liever economie dan ecologie...

Ongeveer een maand geleden op 21 juni jl. om precies te zijn is er een intentieverklaring getekend, waarin zes natuur en milieuorganisaties en de (industriële) partijen RWE, NUON en Groningen Seaports zich hebben uitgesproken om de economische ontwikkelingen in de Eemsdelta op een zo duurzaam mogelijke wijze te laten plaatsvinden. Daarmee lijkt het erop dat er door de betrokken natuur en milieuorganisaties al onomkeerbaar rekening wordt gehouden met de definitieve komst van twee kolengestookte energiecentrales in de Eemshaven. Immers als het de organisaties daadwerkelijk te doen was geweest om de meest duurzame economische ontwikkeling ten behoeve van de Eemsdelta te bewerkstelligen dan hadden kolencentrales daar logischer wijze nimmer een plaats in gekregen. In feite wordt, door de ondertekening van de intentieverklaring en het plan om deze eind 2010 om te zetten in een convenant, door de betrokken natuur- en milieuorganisaties voortijdig de handdoek in de ring gegooid.

De Trias Energetica
De Vereniging Zuivere Energie (VZE), welke ik als voorzitter vertegenwoordig is echter een andere mening is toegedaan over de wijze waarop het begrip duurzame ontwikkeling invulling zou moeten krijgen. De vereniging hanteert hierbij als basis de “Trias Energetica”, een veel gebruikt model waarbij in drie stappen wordt aangegeven hoe de transitie van grijze fossiele energie naar groene duurzame energie vorm gegeven kan worden. De eerste stap wordt gevormd door het realiseren van een sterke vermindering van de vraag naar energie. Immers bij elke bespaarde eenheid energie vervalt ook de noodzaak om deze op te moeten gaan wekken. Op energiebesparing zou dan ook veel sterker moeten worden ingezet.
Ten behoeve van de resterende vraag naar energie dient vervolgens zoveel als mogelijk en bij voorkeur geheel gebruik te worden gemaakt van hernieuwbare energiebronnen, zoals zon en windenergie maar ook door een breedschalige toepassing van biovergisting en het gebruik maken van de mogelijkheden van waterkracht. In het model van de Trias Energetica vormt het toepassen van hernieuwbare energiebronnen de tweede stap.
Het toepassen van hernieuwbare energiebronnen voor de energieopwekking heeft inmiddels zoveel potentie in zich dat er op redelijke korte termijn, zeg binnen twee decennia aan de totale binnenlandse vraag naar energie kan worden voldaan. Hier is echter wel voldoende politieke wil en moed benodigd om de economische belangen van een kleine maar machtige groep olie- en energieproducenten ondergeschikt te maken aan het groter maatschappelijk belang dat kan worden gehecht aan het recht op een duurzame en schone leefomgeving. Daar hoort eveneens bij dat daarvoor dan ook de benodigde middelen vrij gemaakt moeten gaan worden. Realistisch beschouwd moet echter worden ingeschat dat de omslag naar duurzame energie in de praktijk minder snel zal gaan verlopen, dan feitelijk gewenst is. Daarom zal er een transitieperiode nodig zijn die ons in staat stelt om vanuit onze huidige collectieve verslaving aan fossiele energie te komen tot een maatschappelijk breed gedragen besef dat de omslag naar duurzame energie echt zal moet gaan plaatsvinden. Tijdens deze periode, die zo kort mogelijk moet worden gehouden, dient “schoon fossiel” te worden ingezet. Concreet betekent dit de inzet van aardgasgestookte energiecentrales, waarmee ook de laatste stap uit het model invulling heeft gekregen.

Bij de aanhangers van het drie stappen model is dan ook geen plaats voor kolencentrales om op een duurzame wijze invulling te geven aan de opwekking van energie in de Eemsdelta. De Vereniging Zuivere Energie is dan ook van mening dat zolang er nog juridische mogelijkheden open staan, er alles aan gedaan moet worden om de komst van deze kolencentrales op legale wijze te voorkomen – dit ondanks dat er nu voor eigen risico door de NUON en RWE in de Eemshaven wordt doorgebouwd –. De komst van de kolencentrales en de daarvan te verwachten effecten op het milieu conflicteren dan ook met de te bereiken duurzame doelstellingen die zijn opgenomen in de intentieverklaring. Deze stelling behoeft enige toelichting.

De kolencentrales staan de uitgesproken intenties in de weg.
De bij de verklaring betrokken partijen hebben zich voorgenomen om zich in te spannen voor het ecologisch herstel van het Eems-Dollard Estuarium, wat op zich een erg lovend streven is. Echter bezien we dit streven in relatie tot de huidige ontwikkeling in de Eemshaven dan bevat deze intentie een tegenstrijdigheid met de werkelijkheid omdat ter illustratie, de noodzaak om de Vaarweg Eemshaven – Noordzee op diepte te brengen en te houden juist wordt veroorzaakt door de komst van deze kolencentrales en het daaruit voortvloeiend transport met bulkcarriers om de benodigde steenkool richting Eemshaven aan te gaan voeren.
Het daarbij benodigd frequent baggeren draagt echter bij tot een vertroebeling van het Eems-Dollard Estuarium en tot het vernietigen van de bodem en de daarop levende organismen op het tracé waarlangs de vaarweg loopt maar ook op de bodem van de baggerdepots waar het baggerslib nadien zal worden gestort. Bovendien zorgt de verbreedde en verdiepte vaarweg door kanalisering voor veranderingen in de aan en afvoersnelheid waarmee de getijdenstroom in het estuarium verloopt. Los daarvan bestaat er tevens een gerede kans dat het oppervlaktewater van het Eems-Dollard Estuarium geleidelijk zal gaan opwarmen door het lozen van koelwater door de geplande (kolen)centrales. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat dit uiteindelijk ook ten koste zal gaan van bijvoorbeeld de beschermde soort Groot Zeegras, waarvan in de directe omgeving van de Eemshaven nog enkele velden in het estuarium voorkomen. De Vereniging Zuivere Energie voert dan ook met betrekking tot de verbreding en verdieping van de vaarweg Eemshaven – Noordzee, in combinatie met enkele andere natuur en milieuorganisaties, een beroepprocedure bij de Raad van State.
De enige echte oplossing om te bewerkstelligen dat de ecologische kwaliteit van het estuarium niet verder achteruit gaat is het definitief afzien van de geplande kolencentrales in dit kwetsbare gebied, dat onlangs de wereld erfgoed status van UNESCO heeft gekregen.

CO2 dat niet behoeft te worden uitgestoten behoeft ook niet te worden gereduceerd
Een andere doelstelling waartoe de intentie is uitgesproken is de gezamenlijke inzet om een reductie van de CO2 uitstoot, veroorzaakt door de geplande kolencentrales, mogelijk te maken. Indien er een werkelijke noodzaak zou bestaan om met behulp van fossiele grondstoffen energie op te moeten gaan wekken om aan de binnenlandse vraag te kunnen blijven voldoen, dan zou vanuit de meest duurzame oplossing gekozen moeten worden voor gasgestookte energiecentrales. De reden hiertoe is dat een gasgestookte energiecentrale bij een gelijk gekozen vermogen circa 50% minder CO2 uitstoot dan haar kolengestookte soortgenoot. Aan de noodzaak voor de centrales mag overigens worden getwijfeld omdat er inmiddels sprake is van een overcapaciteit aan vermogen om energie op te wekken in Nederland. In de praktijk komt het er op neer dat er grotendeels geproduceerd zal gaan worden voor de export.

Daartoe moet in het geval van nieuwe kolencentrales een omvangrijke en kostenintensieve route worden gevolgd om nagenoeg dezelfde waarde voor de CO2 emissiefactor te krijgen als standaard al voor de gasgestookte centrales geldt. De techniek om de CO2-emissies van nieuwe kolencentrales omlaag te krijgen is het toepassen van CCS (Carbon Capture and Storage). Ten opzichte van een vergelijkbare kolencentrale gaat de CO2-afvang gepaard met extra energieverbruik. Het netto omzettingsrendement gaat hierbij zelfs met meerdere procentpunten omlaag. In een recente EnergieNed/EZ/VROM studie (Vosbeek et al., 2007) wordt dit rendementsverlies geschat op ongeveer 9%-punten (van ca. 46% naar ca. 37% netto rendement). De Milieu Effect Rapportages noemen zelfs waarden tot 12%-punten. Bij een rendementsverlies van 9%-punt en een CO2-afvang percentage van 75%, hetgeen als realistisch wordt ingeschat, is de gemiddelde CO2-emissiefactor ca. 320 gram/kWh (deze bedraagt zonder CCS: ca. 740 gram/kWh). Dit is qua orde grootte vergelijkbaar met een nieuwe gascentrale (350 gram/kWh). Heel eenvoudig gezegd komt het er op neer dat er al 75% aan CO2 moet worden afgevangen en onder de grond moet worden opgeslagen voordat er per opgewekte kWh nagenoeg dezelfde emissiewaarde wordt bereikt als bij een gascentrale van toepassing is.

Het mag dan ook duidelijk zijn dat Carbon Capture & Storage in een combinatie met kolencentrales om bovenstaande reden geen efficiënte methode is om de CO2 uitstoot te reduceren. Daarnaast heeft de aardgasgestookte elektriciteitscentrale nog twee, in het kader van duurzaamheid, belangrijke voordelen ten opzichte van een kolencentrale:
• Het eerste pluspunt dat zich minder eenvoudig in kwantitatieve zin laat uitdrukken, is het voordeel dat nieuwe gascentrales hebben in termen van flexibiliteit. Gascentrales kunnen veel sneller op en af worden geregeld dan kolencentrales. Dit vertegenwoordigt eveneens een marktwaarde, bijvoorbeeld in situaties met een hoge of een sterk variërende belasting of fluctuerende productiecapaciteit (zoals een fluctuerend aanbod van windenergie in een park met veel windcapaciteit). Het staat vast dat poederkoolcentrales - zoals door RWE in de Eemshaven zal worden toegepast - minder flexibel zijn dan gascentrales. Het multi-fuel vergassingsconcept van het Magnum ontwerp, zoals dat door NUON in de Eemshaven zal worden toegepast kan naar alle waarschijnlijkheid een stuk flexibeler worden bedreven dan een poederkoolcentrale, doch blijft ook t.o.v. een gasgestookte centrale sterk in het nadeel.
• Een ander pluspunt van een gasgestookte energiecentrale is dat er bij deze verbrandingsinstallatie geen emissie van zwaveldioxiden (SO2) plaatsvindt, hetgeen zich wel voordoet bij de verbranding van kolen. Zwaveldioxide is het belangrijkste verbrandingsproduct van zwavel in lucht. Het komt met name vrij bij het verbranden van zwavelhoudende fossiele brandstoffen, zoals bruinkool of steenkool en is een van de belangrijkste componenten van luchtvervuiling en smog. Het vormt in lucht in aanwezigheid van vocht en andere verbindingen gemakkelijk zwaveltrioxide (SO3), een verbinding waaruit zich in water zwavelzuur vormt. Dit regent uit de atmosfeer op de aarde neer (zure regen). Het zuur is er de oorzaak van dat grond- en oppervlaktewater een lagere pH-waarde krijgen, waardoor het ecosysteem van vijvers en meren verstoord kan worden. Dieren en planten kunnen sterven, met inbegrip van de bomen, die binnen een gezond ecosysteem voor een goede luchtzuivering zorgen.

De keuze voor een kolencentrale is een bedrijfseconomische keuze
Waarom is er dan toch gekozen voor kolencentrales die qua effecten op het milieu en het duurzaamheidsaspect zoveel slechter scoren dan de gasgestookte soortgenoot? Die keuze lijkt op het eerste gezicht een vreemde keuze te zijn, zeker als daar ook het omzettingsrendement van de beide soorten energiecentrales bij betrokken wordt.
De nieuwe kolencentrales hebben een omzettingsrendement van ca. 46%. Nieuwe gascentrales van het STEG type hebben een rendement van ca. 58%. De gemiddelde CO2-emissiefactoren zijn dan respectievelijk circa. 740 en 350 gram per kWh. Een nieuwe kolencentrale stoot dus per geproduceerde kWh ruim 2 keer zoveel CO2 uit als een nieuwe gascentrale. De CO2-kosten zijn dan dus ook ca. 2 keer zo hoog.

De brandstofkosten zijn echter voor een nieuwe kolencentrale beduidend lager dan die voor een nieuwe gascentrale. Ter illustratie: in het door de ECN geïntroduceerde “hoge olieprijs” scenario (GEHP) om de groothandelsprijzen voor energie te kunnen voorspellen is gerekend met een kolenprijs van 2 € /GJ en een aardgasprijs van ca. 7 €/GJ. De brandstofkosten bedragen dan voor een kolencentrale 16 €/MWh. Dit blijkt beduidend minder te zijn dan de brandstofkosten van een nieuwe gascentrale die ca. 43 €/MWh bedragen Bij stijgende CO2-kosten zullen ook de marginale kosten toenemen.

Bij een relatief lage CO2-prijs heeft een nieuwe gascentrale hogere variabele kosten. De marginale kosten blijven voor een kolencentrale beduidend lager dan voor een nieuwe gascentrale, ook indien de aardgasprijs relatief laag is. Bij een relatief hoge CO2-prijs kan het beeld wijzigen. Het omslagpunt is daarbij afhankelijk van de verhouding tussen de aardgas- en kolenprijs (g/k). Ter illustratie: bij een kolenprijs en aardgasprijs van ca. 2 resp. 6 €/GJ (g/k = 3), hetgeen ongeveer gelijk is aan de waarden uit het ECN- Hoge olieprijs scenario, ligt dat omslagpunt rond de 55 €/ton CO2. Bij een aardgasprijs van 4 €/GJ (g/k =2) en een gelijkblijvende kolenprijs ligt het omslagpunt rond de 25 €/ton CO2.

Het bovenstaande cijfervoorbeeld toont aan dat de keuze voor een kolencentrale bij de producenten een puur bedrijfseconomische keuze is geweest, welke gebaseerd is op de lage brandstofkosten voor steenkool en de nog steeds (te) lage CO2 prijs per ton.

De intentieverklaring is een keuze voor economie in plaats van ecologie
Door de ondertekening van de intentieverklaring zijn de betrokken natuur- en milieuorganisaties uiteindelijk gevoeliger gebleken voor de bedrijfseconomische afweging van de energieproducenten dan voor de negatieve ecologische effecten van deze keuze voor de natuur en het milieu, waarvoor zij primair behoren op te komen. Het is daarmee dan ook een onbegrijpelijke en bijna niet uit te leggen strategische keuze, welke gebaseerd lijkt te zijn op fatalistisch denken in de trant van “ laten we onze knopen gaan tellen en redden wat er nog te redden valt” In feite komt deze houding erop neer dat er vanuit de betrokken natuur- en milieuorganisaties diepgroen licht is gegeven voor de industriële ontwikkeling, zoals deze inmiddels met een geplande inzet van kolencentrales in gang is gezet in de Eemsdelta. Wat hierbij minstens even afkeurenswaardig is, is dat er nog voor de brede discussie met de bevolking begonnen is over de plannen om CO2 onder de Groninger bodem op te slaan, instemming is gegeven aan deze onbewezen techniek door de bij de intentieverklaring betrokken natuur- en milieuorganisaties. Dat geeft mij zeer te denken voor de toekomst

1 opmerking:

Anoniem zei

Wie kun je nu nog duurzaam vertrouwen?
Ik betrek het weinige energie wat ik verbruik, niet meer van Essent, maar van Eneco.

Theo Zuur (Uithuizen)